Vanuit Xichang was het acht uur rijden naar Lijiang. Dachten we. Het werd uiteindelijk een veertien uur durende busrit, maar wat voor één. Amper uit de stad begon de bus aan een lange steile klim langs smalle bergpassen en honderden meter diepe afgronden. Had het landschap zo mooi niet geweest, we hadden de eerste uren onze ogen stijf dichtgeknepen. De wielen van de bus bleven keurig op de weg maar de bus zelf hing bij momenten vijf centimeter over de rand van de afgrond. Het uitzicht op de valleien en de rivier beneden was letterlijk adembenemend.
Tussen de schietgebedjes door passeerden we langs verschillende Tibetaanse dorpen, een allegaartje van lemen huizen met houten daken en boeddhistische versieringen, kinderen met vuile snoeten, zwarte biggetjes, veel kippen en hier en daar een opa die zich ledig hield met het uithollen van pompoenen. Aan de huizen hingen honderden maïskolven te drogen en op de daken lagen massa's rode pepers in de zon. Langs de kant van de weg zeulden vrouwen en kinderen met indrukwekkende stapels hout en soms hele bomen op de rug. Het vervoer in en naar de dorpen gebeurt overigens grotendeels met paard en kar.
De mannen liepen af en aan naar de vele mijnen in de regio. Iets verderop maakten de Tibetaanse huizen plaats voor houten blokhutten, bewoond door de vele kleurrijke minderheden die Yunnan rijk is. Voor ons was het een bonte mengeling maar een iet of wat kenner herkent elk volk makkelijk aan hun typische klederdracht.
Later in de namiddag reden we voorbij het Lugu meer, één van China's nationale hoogtepunten en een topbestemming voor Chinese toeristen. We moeten het de Chinezen nageven, met de strakblauwe lucht, het azuurkleurige water waarin kleine bootjes dobberen en de bomen in herfsttooi lijkt het inderdaad een beetje op een paradijs op aarde.
Zes uur en oneindig veel wegenwerken later bereikten we uiteindelijk Lijiang.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten